Paniek: wat je wel en niét moet doen

Na zijn afstuderen wilde prof. dr. Koen Schruers eigenlijk schizofrenie onderzoeken. Tot hij werd gevraagd voor promotieonderzoek over paniek: die wereld bleek fascinerend en reuze interessant. Eén op de vier mensen krijgt namelijk ooit een paniekaanval en één op de dertig ontwikkelt echt een paniekstoornis.

Het fenomeen is goed te onderzoeken met experimenten: precies de onderzoekswijze die goed bij Koen past. In zijn boek ‘Paniek en hoe het aan te pakken’ geeft hij bruikbare tips. Een van de belangrijkste? “In een papieren zakje ademen werkt in ieder geval níet.”

Iedereen kan een paniekstoornis krijgen, stelt Koen Schruers. Al is de één er gevoeliger voor dan de ander. Bij een paniekaanval komen klachten ineens op en bereiken binnen een minuut hun hoogtepunt: trage aanvallen bestaan niet. Een paniekaanval kan voelen alsof je doodgaat en zorgt voor allerlei gevolgen zoals vermijdingsgedrag. Maar hoe beter we paniek begrijpen, hoe beter we paniekpatiënten kunnen helpen.

Piekleeftijd in twintigerjaren
Het belangrijkste verschil met andere psychiatrische aandoeningen is dat een paniekstoornis vaak acuut begint. Een depressie begint daarentegen geleidelijker en ontwikkelt zich steeds verder. Er gaat ook niet altijd een traumatische ervaring vooraf aan een paniekstoornis. Wel hebben paniekpatiënten vaak een lange periode van stress achter de rug, bijvoorbeeld op het werk of in een relatie. Maar de druppel die de emmer doet overlopen, verschilt voor iedereen.

Lees hier het volledige artikel.