Wat kunnen tweelingen ons leren over menselijk gedrag?

Tweelingstudies zijn de gouden standaard om de invloed van genen en omgeving op menselijke eigenschappen te onderzoeken. Wat kunnen tweelingstudies, tegenwoordig in combinatie met moleculaire technieken, precies aantonen en wat niet?

Wetenschappers die de overerving van gedrag bestuderen zijn als vanouds gefascineerd door tweelingen. Ze vergelijken de gelijkenis tussen identieke tweelingen met de gelijkenis tussen niet-identieke tweelingen. Het is de klassieke manier om onderscheid te maken tussen de invloed van genen en omgeving, oftewel nature versus nurture. Met behulp van tweelingen zijn we een hoop te weten gekomen over de erfelijkheid van gedragseigenschappen als intelligentie en persoonlijkheid, en van psychiatrische aandoeningen als schizofrenie en depressie.

Af en toe laait de kritiek over deze manier van onderzoek doen op. Tweelingstudies zijn gebaseerd op aannames uit de jaren twintig van de vorige eeuw die niet kloppen, zeggen sommige psychologen. Hoe betrouwbaar zijn tweelingstudies tegenwoordig? En wat kan je er mee aantonen en wat niet?

Pseudo-experiment
Eeneiige of identieke tweelingen delen al hun genen, omdat ze uit dezelfde bevruchte eicel zijn ontstaan. Twee-eiige of niet-identieke tweelingen ontstaan door de bevruchting van twee losse eicellen en hebben de helft van hun genen gemeenschappelijk, waardoor ze net zo verwant zijn als ‘gewone’ broertjes en zusjes. Lijken identieke tweelingparen meer op elkaar dan niet-identieke paren? Dan zien onderzoekers daarin een aanwijzing dat genen een grote rol spelen.

Lees hier het volledige artikel.