Wijkteams missen historisch besef

De fixatie van de overheid op de wijk als de oplossing der dingen getuigt van een historische bewusteloosheid. Sociale professionals en beleidsmakers zouden wat meer naar het verleden moeten kijken, dan zouden ze zien dat de hechte buurt nooit bestaan heeft.

Beleidsmakers en menig sociale professional hebben de hoopvolle opvatting dat wijk en buurt vanwege hun overzichtelijke schaal bij uitstek geschikt zijn om sociale problemen aan te pakken. De verwachtingen over het verwezenlijken van integratie en inclusie met sociale wijkteams zijn hooggespannen. Toch is enige bescheidenheid gepast. Terugblikkend in de tijd zien we dat buurt- en wijkgericht werken geen nieuw fenomeen is en bovendien niet altijd even succesvol was. De aanpak kent naast kansen ook de nodige beperkingen, waarvoor believers, zoals politici, bestuurders, beleidsambtenaren en zelfs uitvoerende zorg- en welzijnsinstellingen (overigens, uit angst om aanbestedingen te missen) de kop in het zand steken.

Weinig nieuws onder de zon met de sociale wijkteams
Het ‘ouderwetse’ club- en buurthuiswerk richtte zich in het verleden op het werken met gezinnen en jongeren in achterstandswijken en -buurten. Na 1945 was er sociaal werk vanuit de ‘wijkgedachte’, met wijkraden en wijkopbouworganen, sociaal werk dat ‘meedoen’ organiseerde op buurt- en wijkniveau, sociale vernieuwing in de achterstandswijken, en meer recent werd sociaal werk gedaan door wijk- en laanmanagers, buurtregisseurs en stadsmariniers. En nu zijn het dan de sociale wijkteams die de gebiedsgerichte aanpak gestalte moeten geven. De wijkteamgedachte blijkt in een golfbeweging om de tien à vijftien jaar de kop op te steken waarbij de nadruk naast ondersteuning en hulp tekens weer ligt op het bevorderen en stimuleren van participatie, zelfredzaamheid, activering, scholing, integratie en sociale netwerken.

Buurt en wijk zijn dus altijd, meer of minder intensief, landscapes of action geweest voor sociale professionals en met ups en downs een terugkerend speerpunt van landelijk en lokaal sociaal beleid. En dat zal altijd wel zo blijven. In dit opzicht is er weinig nieuws onder de zon. Toch hebben beleidsmakers en sociale professionals weinig belangstelling voor dit verleden, laat staan dat zij eerdere kritische studies over de risicofactoren bij eenzijdig georiënteerde buurt- en wijkgerichte aanpakken, serieus meenemen in hun beleid.

De zo gekoesterde hechte buurtgemeenschap bestaat niet
In de wijk- en buurtgerichte aanpak wordt uitgegaan van de idee dat ruimtelijke eenheden van zichzelf een sociale betekenis hebben. In de realiteit wonen in wijken en buurten heel verschillende mensen: oude en nieuwe stedelingen, autochtonen en allochtonen, ongeschoolden en hoger opgeleiden, gezinnen en alleenstaanden, die allemaal een verschillende oriëntatie op en betrokkenheid bij de eigen leefomgeving kunnen hebben. De ervaring leert bovendien dat die verschillen zich primair voordoen op het schaalniveau van straten of huizenblokken. De aanpak en interventies kunnen zich dus beter concentreren op dat niveau.

In de wijk- en buurtaanpak staan ook twee concurrerende beelden tegenover elkaar: de wijk als guur oord en als kuuroord. In de guur oordopvatting zijn wijken of buurten en hun bewoners de oorzaak van problemen. Vandaar het gebruik van de term ‘probleemwijken’. Het zijn jungles en besmettelijke gebieden van achterstand, schooluitval, werkloosheid, armoede, analfabetisme, overlast, eenzaamheid en onleefbaarheid. Daar tegenover staat de nastrevenswaardige kuuroordopvatting, het ideaal van de ‘gezonde’ en ‘genezende’ wijk als veilige, samenhangende en harmonieuze leefplek, een warm thuis. Deze contrasterende beelden leiden tot een blikvernauwende visie in de zin van: waar problemen zich opstapelen en bij elkaar komen zou ook de oplossing liggen.

Lees hier het volledige artikel.